19 Dagen in de Apocalyps
"Het gaat zo echt niet meer!" Ik herkende de toon in de stem van mijn zusje. Bezorgdheid, met een vleugje woede. Ik draaide me om. Mijn zusje stond met haar handen in haar zij en keek me fel aan. "Bea heeft rust nodig en ik denk dat George het ook bijna begeeft." Ongeveer een half uur geleden, voor zover mijn gevoel voor tijd nog werkte, waren we aangevallen door twee Freaks. Het enige waar ik me mee bezig had gehouden was iedereen daar weg te krijgen, weg van onze schuilplaats in een leegstaande schuur. Weg van het gevaar. Ik had er geen seconde bij stilgestaan dat Bea doodziek was en George amper kon lopen vanwege zijn been. Ik voelde tranen opwellen in mijn ogen. Wat was ik voor iemand. Noemde dit zich een verpleegster. De afgelopen dagen had er zoveel stress op me gestaan dat ik het even allemaal niet meer kon hebben. Ik liet mijn tranen lopen. "Aan gehuil hebben we nu niets, Bea heeft haar medicijnen nodig." Hannah opende haar rugzak en begon er in te graaien. "Je gaat me wel moeten helpen, want ik heb hier dus geen verstand van" zei ze terwijl ze twee verschillende potjes met pillen omhoog hield. Ik wreef de tranen van mijn wangen en liep naar Hannah toe. De potjes die ze had gepakt waren beide niet goed. "Ik denk dat we er met wat ibuprofen wel komen voor nu" mompelde ik terwijl ik in de tas rommelde. "We hebben niet veel meer hè?" vroeg Hannah met een lichte zucht. Ik schudde mijn hoofd zachtjes. Hannah pakte een plastic beker en vulde deze met water. Ik gooide het poeder in de beker en we gaven deze aan Bea. Bea nam de pijnstiller in en ik legde mijn hand op haar voorhoofd. Ze had koorts, ik stond er van versteld dat ze ons zo lang had bijgehouden. Vervolgens liep ik naar mijn broer. Hij zat met zijn ogen dichtgeknepen van de pijn tegen een boom aan. Ik keek naar het verband om zijn enkel. Hij had zichzelf vanochtend in zijn enkel geschoten, per ongeluk. Ik had niet het gereedschap om (en genoeg pijnstillers) om de kogel er uit te halen. Ik hoopte heel hard dat we zo snel mogelijk een ziekenhuis vonden, of iemand die de middelen had om de operatie uit te voeren, anders zou George het niet lang meer vol houden. Zijn verband was doordrenkt. Snel verwisselde ik het. "Hoe voel je je?" vroeg ik toen het klaar was. "Klote" was zijn antwoord. Ik beet op mijn lip. "We vinden vast wel iets!" Probeerde ik vol hoop te zeggen. Het tegendeel was waar. Ik had niet veel hoop meer. De lijkbleke kleur van mijn broer zoog langzaam aan de laatste restjes hoop weg. Ik besloot George met rust te laten en ging weer terug naar Hannah. "Wat doen we nu?" vroeg ze op fluistertoon. Ik haalde mijn schouders op. We waren alles kwijt. We hadden nu zeker een week in dat schuurtje geleefd. Het was niet groot, maar er stond een bank in, er lagen dekens en we hadden onze voedselvoorraad opgeslagen in de kast. Ik had tijdens de aanval niet meer kunnen redden dan een handvol medicijnen, (van het beetje dat nog over was) een paar blikken soep en een pak crackers. Ik vreesde voor morgen. "Ik weet het niet Hannah. We moeten verder denk ik, zoeken naar mensen, misschien zelfs een ziekenhuis... George houdt het zo niet langer vol en Bea's koorts wordt ook steeds erger." Hannah's hazelbruine ogen waren waterig. Ik wist dat zij zich ook hopeloos voelde. Ik gaf haar een knuffel. Ze had zich al die tijd groot gehouden. Zo was mijn zusje. Ik daar in tegen liet mijn tranen de vrije loop. "We vinden vast iets" Hannah deed haar best om niet bang te klinken. Ik reageerde er niet op. "We blijven hier maximaal 10 minuten oké, dan gaan we verder. Zoek een stok voor George zodat hij ergens op kan leunen, ik zorg voor Bea." Hannah knikte, wurmde zich uit mijn knuffel en verdween de bosjes in, opzoek naar een goede stok. Ik wreef door mijn haar. Dit was gekkenwerk.
"Hoor je dat?" Fluisterde ik naar Hannah. Ze hield haar hoofd scheef. "Een remmende auto?" Ze keek me vragend aan. Ik knikte. "Ik denk dat we in de buurt van een autoweg zijn. Blijf hier, ik ga kijken." Hannah knikte en liep naar George en Bea. Voorzichtig sloop ik door de busjes. Dichter naar de plek waar ik het geluid had gehoord. Ik gluurde door de bosjes. "Gadverdamme, wat was dat?!" Hoorde ik een mannenstem zeggen. Ik zag een grote witte camper. De deur stond open. In de deuropening stond een jongen met blond haar. Bij de motorkap stond een grote, brede man en een klein blond meisje. Ze trokken aan iets dat onder het rechter voorwiel lag. Mijn gezicht vertrok toen ik zag dat het een Freak was. Ze dumpte hem in de berm en liepen terug naar de camper. Dit was mijn kans. Ik liep de bosjes uit. "Wacht!" Binnen een seconde had ik twee geweren op mijn hoofd gericht. Ik stak geschrokken mijn handen in de lucht. "Ik heb een zieke en een gewonde, we hebben hulp nodig, alsjeblieft!" De man spuwde op de grond. Hij keek het blonde meisje aan en er volgde een kort non verbaal gesprek waar ik niets van begreep tot de jongen in de deuropening hen onderbrak. "Haal ze hierheen, misschien kunnen we helpen." Ik knikte en keek hem dankbaar aan. Ik negeerde de man en het meisje en snelde me terug naar mijn groep. "Ik heb hulp gevonden!" ik schreeuwde het bijna omdat ik zo opgelucht was. Ik zag drie hoofden oplichten. "Kom gauw! Ze staan op de weg en ze hebben een camper!"
Geen opmerkingen:
Een reactie posten